H.C. Zondag 32
Zondag 32 van de Heidelbergse Catechismus
Deze zondag hoort bij hoofdstuk 4: Van de dankbaarheid, die men Gode voor de verlossing schuldig is.
Er zijn 2 vragen en antwoorden in zondag 32: vraag 86 en vraag 87.
Waarheid en Recht 28-05
Deddens, Dr. K., Dijk, Ds. D. van, ...Waarheid en Recht 28-05 Preken serie onder redactie van Ds. D. van Dijk en Ds. D.K. WielengaJaargan..
€ 0,00
De sacramenten - Dr. G. Oorthuys
Oorthuys, Dr. GDe sacramenten van dr. G. OorthuysDe sacramenten : toelichting op de Zondagen XXIII tot XXXIII van d..
€ 0,00
De noodzakelijkheid van de goede werken - Ds. A. Elshout
Elshout, Ds. A.De noodzakelijkheid van de goede werken van ds. A. ElshoutDe enige troost Bundel Catechismus preken ..
€ 0,00
Vraag 86: Aangezien wij uit onze ellendigheid, zonder enige verdienste onzerzijds, alleen uit genade, door Christus verlost zijn, waarommoeten wij dan nog goede werken doen?
Antw.: Daarom, dat Christus, nadat Hij ons met zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door zijn Heiligen Geest tot zijn evenbeeld vernieuwt, opdat wij ons met ons ganse leven Gode dankbaar voor zijn weldadenbewijzen , en Hij door ons geprezen worde. Daarna ook, dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij , en dat door onzen Godzaligen wandel onze naasten ook voor Christus gewonnen worden.
Vraag 87: Kunnen dan die niet zalig worden, die, in hun goddeloos ondankbaar leven voortvarende, zich tot God niet bekeren?
Antw.: In generlei wijze; want de Schrift zegt, dat geen onkuise, afgodendienaar, echtbreker, dief, geldgierige, dronkaard, lasteraar, noch rover, noch dergelijke, het rijk Gods beërven zal.
Zondag 32
(Wijze: Psalm 84)
Vers 1
Het is gena, gena alleen. (Vraag 86.)
In mij geen goeds, maar 't kwaad alleen.
Dat Christus mij verlost van zonden,
Dat Hij mij uit d' ellendigheid
Voor eeuwig nu ook heeft bevrijd;
Dat ik met Hem nu ben verbonden,
Dat is Zijn liefde, mild en vrij;
Verdiensten zijn er niet bij mij.
Vers 2
Mijn Heiland kocht mij niet Zijn bloed
En schonk mij tevens alle goed.
Ontsloeg mij van des duivels banden.
Hij heeft mijn wonden weer geheeld.
Vernieuwt mij naar zijn evenbeeld.
Hij doet mijn hart zij’ liefde branden.
Ach, doe dat Christus, door Uw Geest,
Mijn vuur is bijna uit geweest.
Vers 3
Ik wil U, Heere, dankbaar zijn.
Maak toch mijn leven teer en rein;
Ik wil U door Uw weldaan prijzen,
Buig ik gelovig mijne knie,
Ja, als ik dan ook vruchten zie,
Dat zijn voor mij toch aak bewijzen
Dat Gij gena bewees aan mij;
Dat maakt mij dan weer rijk en blij.
Vers 4
Wanneer' ik wandel naar Uw wet:
De wereld, die steeds Op mij let.
Zal dan Uw werk in mij erkennen.
O, dat Ze dat toch mogen zien!
Laat mij toch Steeds de zonde vlien!
Doe mij aan Uwe dienst gewennen.
Opdat mijn naaste, waar dat schort,
Door mij voor U gewonnen word'.
Vers 5
Ach vriend, die nog in zonden leeft. (Vraag 87.)
U aan onkuisheid overgeeft.
Een afgod hebt de echt gaat breken.
Gij die een dief zijt, U bedrinkt.
Of die om geld een mens bespringt:
Gij die door lasterpraat gaat steken,
Of welke zonde gij ook doet:
Gij hebt geen deel aan Christus' bloed.