H.C. Zondag 34

Zondag 34 van de Heidelbergse Catechismus


Deze zondag hoort bij hoofdstuk 4: Van de Wet.
Er zijn 8 vragen en antwoorden in zondag 34: vraag 92 t/m vraag 99.


Product vergelijk (0)


De wet des Heeren - Ds. K. de Gier

De wet des Heeren - Ds. K. de Gier

Elshout, Ds. A.

De wet des Heeren van ds. K. de GierDe enige troost Bundel Catechismus preken van verschillende pred..

€ 0,00

Weergeven 1 t/m 1 van in totaal 1

Vraag 92: Hoe luidt de wet des Heeren?
Antw.: God sprak al deze woorden, Exod. 20: 1-17, Deut. 5:6-21: Ik ben de Heere, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis,uitgeleid heb.
Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.
Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen dat bovenin den hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen: want Ik, de Heere, uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebbenen mijn geboden onderhouden.
Gij zult den naam des Heeren, uws Gods, niet ijdellijk gebruiken; want de Heere zal niet onschuldig houden, die zijn naam ijdellijk gebruikt.
Gedenkt den Sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat des Heeren, uws Gods. Dan zult gij geenwerk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is. Want in zes dagen heeft de Heere den hemel en de aarde gemaakt, de zee en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage. Daarom zegende de Heere den Sabbatdag, en heiligde denzelven.
Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de Heere, uw God, geeft.
Gij zult niet doodslaan.
Gij zult niet echtbreken.
Gij zult niet stelen.
Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.


Vraag 93: Hoe worden deze tien geboden gedeeld?
Antw.: In twee tafelen ; waarvan de eerste leert, hoe wij ons jegens God zullen houden; de andere wat wij onzen naaste schuldig zijn.


Vraag 95: Wat is afgoderij?
Antw.: Afgoderij is, in de plaats des enigen waren Gods, die zich in zijn Woord geopenbaard heeft, of benevens Hem, iets anders verzinnen of hebben,waarop de mens zijn vertrouwen zet.

Zondag 34
(Wijze: Dc Tien Geboden)


Vers 1
Uw wet mocht ik zo dikwijls horen.   (Vraag 92.)
En toch, ik scheen zo dikwijls doof;
Ik wilde mij er niet aan storen
En had nog zoveel ongeloof.

Vers 2
Maar Gij Zijt ’t dienen toch zo waardig;
Van zonden hebt Gij mij verlost
Ach, maak mij tot Uw wet dan vaardig,
’t Heeft Christus, toch Uw bloed gekost

Vers 3
Dat ik alleen U hou’ voor ogen,
Op U alleen ook altijd leun;
De wereld heeft zo vaak bedrogen,
Wees Gij mijn sterkte en mijn steun!

Vers 4
Laat mij oprecht steeds voor U knielen,
U dienen met mijn hele hart;
Wil, Heiige Geest, mij meer bezielen.
Gij zijn mijn God en Troost In smart.

Vers 5
Dat ik U dien op rechte wijze.
Steeds luist'rend naar Uw Heilig Woord.
Glj zult Uw toorn 't geslacht bewijzen
Dat zich niet aan Uw wetten stoort.

Vers 6
En toch: wat zijt Gij ook barmhartig
Voor hen die U beminnen. Heer’,
Die Uw geboden onderhouden
En altijd zoeken Uwe eer.

Vers 7
Laat mij Uw Naam toch recht gebruiken
En nooit met eigen eer ten doel;
Gij zult wie Uwe Naam misbruiken
Eens dagen voor Uw rechterstoel,

Vers 8
Schenk zegen, Heer’, op elke rustdag
En trek mijn hart tot U omhoog.
Wil mij dan altijd alles wezen,
Dan zinkt de wereld weg voor ’t oog.

Vers 9
Laat het gezang toch tot mij spreken,
Wij volgen gaarne eigen wil.
En zijn er dan ook veel gebreken:
Laat ons dan voor hen bidden, stil.

Vers 10
Laat ik mij nimmer op gaan dringen
Ten koste van mijn medemens.
Laat mij een ander beter achten,
Al gaat het mij niet steeds naar wens.

Vers 11
En dat ik heilig ook mag leven;
O God, zoveel mankeert daaraan!
Door ’t zondig hart vaak aangedreven
Heb ik hier zoveel in misdaan!

Vers 12
En laat mij altijd eerlijk wezen.
Zodat mijn naaste aan mij ziet
Voor hem behoef je niet te vrezen,
Ik weet het: hij besteelt je niet.

Vers 13
Bewaar ook mij voor achterklappen,
Laat mij steeds recht: door 't leven gaan,
Een ander nooit hoogmoedig trappen.
Laat mij de leugen wederstaan.

Vers 14
Al zou een ander meer bezitten,
Maak mij tevreden met mijn lot.
Doe mij wat Gij hen hebt gegeven
Niet wrevelig begeren, God!

Vers 15
Laat mij dit tweetal hoge eisen
Voor ogen houden. telkens weer:
Hoe ik voor U, mijn God, zal leven
Én ‘t heil mijns naasten, U ter eer.

Vers 16
Laat mij U recht toch mogen kennen,   (Vraag 93.)
Op U vertrouwen t' allen tijd,
In Ootmoed mij U onderwerpen,
U volgen met veel lijdzaamheid.

Vers 17
Laat mij toch alle goeds verwachten
Van U, ook in de levenssmart.
Dat ik U vreze, ere, liefheb,
O Heere, met mijn hele hart!

Vers 18
Laat mij op schepselen niet steunen,
Zelfs ook niet op een 'sterke man',
Maar laat mij op U blijven leunen,
Die mij toch altijd helpen kan.

Vers 19
Laat ik ze liever varen late
Dan dat ik ook het minste maar
Zal doen ooit tegen Uwe wille.
Bescherm mij, Heer, voor dat gevaar.

Vers 20
Als "k op iets anders zou vertrouwen,    (Vraag 95.)
Op geld of eer, in hovaardij,
In plaats of naast U, God des hemels,
Dat is niets dan afgoderij.

Do NOT follow this link or you will be banned from the site!