H.C. Zondag 44
Zondag 44 van de Heidelbergse Catechismus
Deze zondag hoort bij hoofdstuk 4: Van de Wet.
Er zijn 3 vragen en antwoorden in zondag 44: vraag 113 t/m vraag 115.
Waarheid en Recht 28-10
Waarheid en recht, Deddens, Dr. K., ...Waarheid en Recht 28-10Preken serie onder redactie van Ds. D. van Dijk en Ds. D.K. WielengaJaargang ..
€ 0,00
Gij zult niet begeren - Ds. F. Bakker
Bakker, Ds. F.Gij zult niet begeren - Ds. F. BakkerEeen preek over zondag 44 in Wat onder u gesproken is 2 | ..
€ 0,00
Het tiende gebod - Ds. J. Mijnders
Mijnders, Ds. J.Het tiende gebod van ds. J. MijndersDe enige troost Bundel Catechismus leespreken van verschillende ..
€ 0,00
Zondag 44 - Ds. J. H.F. Remme
Berg, Ds. K.J. van den, Timmer, Ds. J.J., ...Zondag 44 van ds. J. H.F. RemmeLosse preken over de Heidelbergse Catechismus 1940-1941 onder Redakti..
€ 0,00
Vraag 113: Wat eist van ons het tiende gebod?
Antw.: Dat ook de de minste lust of gedachte tegen enig gebod Gods in ons hart nimmermeer kome, maar dat wij ten allen tijde van ganser harte aller zondenvijand zijn en kust tot alle gerechtigheid hebben.
Vraag 114: Maar kunnen degenen, die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomenlijk houden?
Antw.: Neen zij; maar ook de allerheiligsten, zolang als zij in dit leven zijn, hebben maar een klein beginsel dezer gehoorzaamheid ; doch alzo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar al de geboden Gods beginnen te leven.
Vraag 115: Waarom laat ons dan God alzo scherpelijk de tien geboden prediken, zo ze toch niemand in dit leven houden kan?
Antw.: Eerstelijk, opdat wij ons leven lang onzen zondigen aard hoe langer hoe meer leren kennen , en des te begeriger zijn, om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. Daarna, opdat wij zonder ophouden ons benaarstigen, en God bidden om de genade des Heiligen Geestes, opdat wij hoe langer hoe meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wij tot deze voorgestelde volkomenheid na dit leven geraken.
Zondag 44 - (Wijze: Psalm 77)
Vers 1
O, Gij zijt een heilig Wezen, (Vraag 113.)
Die wel in mijn hart kunt lezen;
Ben ik 't mij zelfs niet bewust.
Gij reeds kent mijn zwakste lust.
Komt in mij een kwaad begeren.
Nee, dat kan ik toch niet keren,
Maar eer ik dat overwoog
Sta ik schuldig voor Uw oog.
Vers 2
O, nu wordt ’t een terg van schulden!
Want Gij kunt, o God, niet dulden
Dat er één gedachte is
Tegen Uw getuigenis.
Nee, Gij eist dat ik volkomen
Deze strijd heb opgenomen
Tegen zonden, groot en klein,
Als Uw kind, volmaakt en rein.
Vers 3
Ja, Gij eist dat ’k alle dagen
U, o God, slechts wil behagen,
Dat mijn hart, U toegewijd,
Lust heeft in gerechtigheid:
Dat ik dagen en ook nachten
Uwe wet toch zal betrachten
En dat niet het minst gebod
Wijken zal voor mijn genot.
Vers 4
Maar al ging Gij mij bekeren. (Vraag 114.)
‘k voel nog altijd het begeren
Om te doen wat U mishaagt,
Als een worm die altijd knaagt,
Maar dit kan vertroosting geven;
D’ allerheiligsten in ’t leven
Hebben maar een klein begin
Op de weg die ik bemin.
Vers 5
Toch, ik neem mij voor in ’t leven,
En het is mijn ernstig streven,
Om te doen wat U behaagt.
Alles wat Gij van mij vraagt.
Uwe wet ging ik beminnen
En ik toets daaraan mij zinnen.
Overdenk dan ook bedaard:
Vreselijk die boze aard'
Vers 6
In de spiegel van Uw wetten (Vraag 115.)
Ga ik op mijn teven letten
En ik zie dan meer en meer,
Hoe ik schuldig ben, O Heer',
O, dat kan mijn moed verteren
En het doet mij zo begeren
(Daar ik weet dat Gij ‘t niet duldt)
Naar vergeving van mijn schuld.
Vers 7
Uw gerechtigheid is mijne;
Ik onreine, Gij de reine.
Dek mijn zonden met Uw bloed.
Christus, wees mijn eeuwig goed.
'k Wil nu zonder onderbreken
U, o God volhardend smeken
Om Uw Geest en Uw gena,
Bij het kruis van Golgotha.
Vers 8
Dat Uw Geest mij moog' bekeren.
In mij doden dat begeren;
Dat Gij mij vernieuwt en heelt
Naar Uw Godd'lijk evenbeeld.
Als ik dat in mij mag merken,
Zal dat mijne hoop versterken
Op een leven, na deez' tijd,
Van volmaakt' volkomenheid.