Zondag 19
(Wijze: Psalm 68)

Vers 1
Nu zit Gij aan Gods rechterhand, (Vraag 50.)
O Christus, en door Uwe hand
Wil Vader 't al regeren.
Want Gij zijt toch het Hoofd der Kerk
En koninklijk blijft het Uw werk
Des duivels list te weren.
Vraag 51. Uw opvaart is tot heil geweest.
Nu giet gij door Uw heil'ge Geest
Uw gaven en Uw krachten
In ieder lidmaat, wie hij zij:
Be schut hen voor de dwing'landij
Van alle boze machten.

Vers 2
Al schrijnt in mij de droefenis, (Vraag 52.)
Ik weet waar mijne Christus is.
Eens zal Hij wederkomen.
Ofschoon verachting mij soms kwelt.
Er komt een einde aan 't geweld:
Pan wordt ik opgenomen
In blijdschap en in heerlijkheid.
Dan komt het einde van de strijd.
Mijn Rechter zal verschijnen,
En wie Hem dan tot vijand is
Werpt Hij m de verdoemenis,
Om eeuwiglijk te kwijnen.

Vers 3
Dus zij Gods Naam dan steeds geloofd.
Want met een opgeheven hoofd
Ga ik nu door het leven.
Hij stelde Zich voor Gods gericht
En droeg voor mij dat vloekgewicht.
Nu hoef ik niet te beven.
De vloek is van mij weggedaan,
‘k Mag Hem met vreugde tegengaan
En met gebroken klanken:
Maar eenmaal met een nieuwe stem
Hem loven in Jeruzalem,
Om eeuwig Hem te danken.