Zondag 7
(Wijze: Psalm 42)

Vers 1
Nee, niet allen worden zalig (Vraag 20)
Die in Adam zijn verdoemd,
Maar die, eeuwig uitverkoren.
Bij hun namen zijn genoemd.
Die, daar 't woord in hen beklijft.
Door ‘t geloof zijn ingelijfd,
En die in hun moeilijkheden
Grijpen Zijn weldadigheden.

Vers 2
Och, al mag ik heel veel weten. (Vraag 21.)
Kennis hebben van de Schrift.
'k Mag het geen geloven heten;
Dat is een genadegift.
Zie ik alles schijnbaar klaar,
Houd ik heel Gods Woord voor waar.
Daar gaat zoveel nog te boven
Voor een waar, oprecht geloven

Vers 3
't Waar geloven is ook tevens:
Een vertrouwen, hecht en sterk.
Op het heilig Woord des levens,
Ja, dat is des Geestes werk.
Ik vertrouw Op Hem dat Hij
Niet slechts and’ren, maar ook mij
Al mijn zonden heeft vergeven
En mij schenkt het eeuwig leven.

Vers 4
Nu vertrouw ik in 't geloven
Hij is mijn Gerechtigheid,
En de zaligheid hierboven
Heeft Zijn hand mij toebereid.
Niet om mijnent wil, o neen!
’t 1s gena, gena alleen!
Jezus Christus heeft ’t verworven.
Is voor mij, voor mij gestorven,

Vers 5
Ja, ik wil oprecht geloven (Vraag 22.)
Al wat Gij ons hebt beloofd
In het heilig Evangelie,
Dat geen duivel mij ontrooft.
Zodat hart en mond en belijdt (Vraag 23.)
Met de hele christenheid;
Hoofdsom van ons blij belijden
Voor de kerk van alle tijden:

Vers 6
Ik geloof in God den Vader,
Die Zijn Almacht heeft getoond,
Schepper van de schone hemel.
Van de aard’, door ons bewoond.
Ik geloof in U, o Heer’
Jezus Christus, U de eer!
Grote Middelaar, mitsgaders
d’ Eengeborene des Vaders.

Vers 7
Van de Heil’ge Geest ontvangen
En geboren uit de maagd,
Uit Maria. zijt Gij, Jezus,
’t Lam dat ook mijn zonden draagt.
Die aan 't kruis geleden heeft;
Pontius Pilatus beeft.
Maar U kon geen recht verwerven,
Hij deed U aan 't kruishout sterven.

Vers 8
Vrienden hebben U begraven.
Van het kruishout afgehaald:
Gij zijt in Uw smart'lijk lijden
Als ter helle neergedaald.
Maar de derde dag brak aan
En Gij zijt weer opgestaan,
Want de Vader had voldoening
En wij juichen 1n verzoening.

Vers 9
Opgevaren naar de hemel
Zit Gij aan de rechterhand
Van de Vader, zo almachtig
Gij houdt alle ding In stand.
Daarvan komt Gij eenmaal weer
Tot het oordeel, grote Heer',
Want de levenden en doden
Worden voor Uw troon ontboden.

Vers 10
In de Heil'ge Geest geloof ik,
In Zijn Godheid en Zijn werk;
Ene heil'ge, algemene,
Ene Christelijke Kerk;
De gemeenschap (zoveel waard)
Van de heiligen op aard'.
De vergeving van mijn zonden.
Als ik Christus heb gevonden.

Vers 11
Ik geloof ook door genade:
Wederopstanding van t vlees.
‘Omdat Christus, als de eerst'ling,
Immers uit de dood verrees.
Dat ook na een donk're nacht
‘t Eeuwig leven mij eens wacht
Waarvan ik, naar mijn behoeven,
Nu en dan ook iets mag proeven.